Mijn peettante Bep van Schagen – Zonneveld (geboren 6-11-1934) haalde in 1997 herinneringen op over de oorlog en de bevrijding.
“Als kind vond ik mijn moeder de mooiste vrouw. Ik zie haar nog – voor de spiegel boven de schoorsteenmantel – haar prachtige, lange zwarte haren, die als een mantel om haar heen hingen, uitkammen. Vervolgens vlocht moeder haar haar in een dikke lange vlecht die in enkele bewegingen in een knot werd gedraaid en achter op het hoofd met lange schuifspelden werd vastgezet. Ging moeder naar de kerk of naar de stad, dan pakte zij een langwerpige sjaal, wond die om haar knot, over d’r oren en vervolgens knoopte zij hem met een vloeiende beweging boven haar voorhoofd vast.
Moeders zondagse jurk was van crêpe georgette, donkerblauw, aan de zoom afgezet met een smal lila strookje, evenals de manchetten. Aan de voorzijde een hele rij kleine stoffen knoopjes. Prachtig stond deze japon haar! Zij nam hem mee naar Guttecoven, Limburg, waar zij met vader drie dagen zou blijven om Jo, Jan, Kees en Beppie op te halen, die daar tijdens de grote vakantie logeerden.
Het was augustus 1944. Tijdens een uitstapje in de speeltuin van Steinerbos kwam moeder bij het glijden van de glijbaan ongelukkig in het zand terecht en kneusde haar enkel. Zij kon niet staan of lopen maar kon toen nauwelijks bevroeden wat voor gevolgen dit ongeluk zou hebben…
Vader ging met Jo, Jan en Kees na drie dagen terug naar Haarlem en ik bleef met moeder in Guttecoven tot zij weer zou kunnen reizen. Het liep echter anders. Geallieerde bommenwerpers hadden spoorwegen gebombardeerd en Duitse vrachtwagens in beslag genomen, dus moeder en ik konden niet terug naar Haarlem. Omdat de meeste radio’s waren ingeleverd hoorden wij weinig over hoe het in het westen toeging. Tijdens een clandestiene uitzending, die overigens erg werd gestoord, hoorden wij dat bijna alle zuigelingen in het westen bezweken omdat de moeders geen melk meer hadden, en melk bijna niet te koop was. Wij dachten aan Elly (toen nog Lientje) en wisten ons geen raad. Elly was namelijk amper een half jaar; en hoe ging het met m’n andere zusjes, broers en vader? ’s Avonds voor het slapen gaan baden moeder en ik voor hen en voor een snelle terugkeer naar huis.
Moeder en ik hadden weinig kleren en zij kwam in aanmerking voor kleedgeld, wat zij bij de gemeente in Limbricht kon ophalen. Als moeder ‘over het veld’ van Guttecoven naar Limbricht liep en weer terug, kwam ik haar soms tegemoet en zag dat zij had gehuild. Hoewel moeder en ik geen honger hebben geleden (wij kregen de ene dag bruine bonen en de andere dag bruine bonensoep) hadden we erge heimwee. In september werd het zuiden bevrijd, maar het westen pas in mei 1945. Goddank!
Op een zondag in juni 1945 kwam ik uit de kerk naar ons logeeradres. Daar hoorden wij dat een pater over onze situatie had gehoord. Hij had ervoor gezorgd dat wij diezelfde dag met een vrachtwagen konden meerijden naar Haarlem! Lang gewacht en toen opeens! Zenuwachtig en bepakt met meegekregen Limburgse vlaaien en twee granaathulzen van tante Marie Molling, gingen moeder en ik naar de vrachtwagen. We werden in de laadbak gehesen en zaten klem tussen verwaarloosde en erg slecht uitziende mannen, die niets zeiden. Eng! Pas veel later begreep ik dat het mannen waren, die het concentratiekamp hadden overleefd en ook die dag naar huis (?) terug konden.
Na een lange, spannende tocht, vooral in het zuiden langs veel kapot geschoten huizen, kwamen we eindelijk in Haarlem aan. Bij de Amsterdamse Poort zag Kees, de zoon van oom Cor, ons toevallig in de vrachtwagen zitten, en hij is naar de Emostraat gerend om ‘oom Henk’ te vertellen dat tante Bets en Beppie eraan kwamen. Dus vader naar buiten, plus de buren, maar doordat de vrachtwagen de verkeerde richting uitging, duurde het nog even voordat wij de Emostraat in reden. En daar stonden vader, Jo en Will! Moeder en ik renden naar hen toe en we omhelsden elkaar.
En toen het huis in…. Heel vreemd, erg donker en stil. In de keuken een potkachel waar iets brandde dat stonk (het bleken leerrestanten te zijn van handschoenen*). En waar waren mijn broer Jan en de andere zusjes?
Vader vertelde: ‘Jo en Will logeren eigenlijk bij een familie in Spaarnwoude (opoe Kroon), maar zijn vandaag hier vanwege Kees’ Eerste Communie. Jan is bij de familie Bosman in Overijssel, Ria bij mevrouw Koning, Julia bij oma van Dijk en Lientje in een kindertehuis.’
Kees had voor zijn Eerste Communie geld gekregen en dit in het offerblok van St. Antonius gedaan om de terugkeer van moeder en Beppie af te smeken. Het was al avond en Kees sliep boven. Slaapdronken moest hij plassen en tijdens dat moment hoorden wij hem roepen: “Moe is thuis, ik hoor moe!” Hij holde de kamer in en moeder nam hem in haar armen.
Er kwam een Limburgse vlaai op tafel. Deze werd in parten gesneden en uitgedeeld. Toen ik mijn deel ophad wilde ik de kruimels, die op mijn jurk waren gevallen, in de kolenkit gooien. Toen ineens vaders stem: ‘Hoe haal je het in Godsnaam in je hoofd om kruimels van zo’n heerlijke vlaai weg te gooien? Een ander zou er een moord voor doen!’. Vader, waar ik in Limburg zo naar had verlangd, ging zó tegen mij tekeer. Ik had op dat moment ook niet gedacht aan de verschrikkelijke honger die veel mensen in het westen hadden geleden.
De dag daarop mocht ik bij vader achterop zijn fiets met anti-plofbanden. Dat zat niet zo lekker. Wij gingen naar Ria en Elly. Het weerzien was fijn! Alleen was ik dikke babyzusjes gewend en Elly leek net een engeltje met krulletjes om een mager gezichtje met grote donkere ogen.
Jo en Will kwamen ook al gauw naar de Emostraat op de fiets ‘de oude Kater’ met anti-plofbanden, en spoedig volgden Jan, Julia en Ria.”
*Opa ‘Henk’ Zonneveld was van huis uit stucadoor, maar werkte als handschoenenmaker.