“Daar stond ze dan: Irene Hemelaar, in de doopsgezinde kerk in Amsterdam voor ‘De preek van de leek’. Het was een prachtige bijeenkomst. De rappende meiden maakte veel indruk en het Dominicuskoor zong prachtig. Maar Irene Hemelaar stal de show met mooie Amsterdamse liederen en een goede overdenking. Zij zei: “eerst zien dan geloven”. Ik denk: “eerst geloven dan zien”. ”
Willemien Ruygrok
DE PREEK VAN DE LEEK – Eerst zien, dan Geloven
– voor geluidsopname, klik hier –
Naar aanleiding van het verhaal van de Ongelovige Thomas.
Toen ik in 2005 op tweede paasdag op de A10 zich een Porsche in mijn passagierskant zag boren, hoorde ik niets, behalve een stem in mijn hoofd die zei ‘Het komt goed’.
Was dat mijn eigen rotsvaste, irreële vertrouwen dat ik hoorde? Was die stem iets hogers? Mijn vader? God?
Dat mijn hartsvriendin en ik er beiden enkele seconden later zonder een schrammetje van af zijn gekomen, was zeker weten te danken aan de kwaliteit van de koelbloedige chauffeuse. Maar dat zij de auto op de weg heeft kunnen houden en vlak langs de vangrail tot stilstand heeft gebracht, dat de weg tijdens de schuiver wonderbaarlijk vrij was en dat niemand van achter op ons botste terwijl we van de 2e naar de 4e baan schoven…
Was dat toeval? Was dat goddelijke interventie?
Stuurde míjn vader, die in oktober 2004 door zijn engelen in paradisum werd begeleid, vanaf zijn wolk bij? Een mooie en verleidelijke gedachte om in te geloven. Theoretisch had ze de auto namelijk niet op de weg kunnen houden. Het rechtervoorwiel stond horizontaal.
Ik ben dankbaar dat ons niets is overkomen. Maar ik ben vooral mijn vriendin dankbaar dat ze zo helder van geest was en kordaat handelde. En wat een mazzel dat er toevallig niemand achter ons reed. Zij heeft geen stem gehoord. Zij herinnert zich levendig wat ik niet hoorde. De keiharde klap van de botsing.
Ik weet niet wat ik moet geloven. Ik heb de waarheid niet in pacht. Geloven dat er meer is, kan fijn zijn. Zo houd je wat verdwenen is, toch dichtbij je, kun je je eigen onvermogen afschuiven op, of onvermoede prestaties van jezelf danken aan iets ‘hogers’.
Het werkwoord ‘geloven’ is een wonderlijke.
Ik geloof je.
Geloven staat hier voor een rotsvast vertrouwen dat de ander de waarheid spreekt. En als die ander dat dan toch niet blijkt te doen is het een Farizeër, een huichelaar. Lekker zwart-wit.
Ik geloof in jou. In een ander mens geloven. Gaat ook over vertrouwen. Want zij gelooft in mij… In iemand geloven is mooi, maar toont tegelijkertijd aan dat degene waarin wordt geloofd, het zelf misschien allemaal niet gelooft. Het tragische huwelijksleven van André Hazes is daarvan een schoolvoorbeeld.
Ik geloof dat…
Geloven is hier nog een stukje zwakker. Geloven staat hier voor iets dat zou kunnen. Ik geloof dat we dit jaar de wereldvrede bereiken. Hoe mooi zou dat zijn. Ik geloof dat de gemeente Amsterdam die 55 miljoen wel terugvindt. Wat een opluchting zou dat wezen.
‘Geloven’ is ook een variant op iets ‘vinden’. Tegenwoordig vindt iedereen iets. Op Facebook, op Twitter. En ook ik mag hier op de kansel van alles vinden. Belangrijk is dan wel dat ik met steekhoudende argumenten kom als ik iets vind. Dat is het voordeel van geloven, dan hoef je dat niet. Dat je gelooft, is genoeg reden. Daarom houd ik het vanmiddag lekker bij geloven.
Ik geloof in de liefde. De liefde voor een ander. De liefde voor de stad. Die staat als een huis. Ik geloof dat mijn stad ook van mij houdt.
Ik hoop dat als je gelooft in iets bovennatuurlijks dat je na je dood bijvoorbeeld naar de hemel zult gaan als dat is wat je wenst. Ik geloof dat jij dat mag geloven. Je mag tot zekere leeftijd in Sinterklaas geloven. Of in het Monster van de Sloterplas, las ik gisteren of nog romantischer van Loch Ness.
Ik geloof ook dat mensen oprecht bang zijn voor dat wat ze niet kennen en dat wat ze is wijsgemaakt. Of dit nu de angst voor de grote stroom aan vluchtelingen is die een veiliger oord zoekt, of dat het mensen zijn die niet hetero zijn, of die niet standaard jongen of meisje, man of vrouw zijn, maar ergens er tussenin. Wat vreemd is, beangstigt.
Ik geloof in mijn eigen verantwoordelijkheid en dat ik, hoe minimaal ook, de wereld gelijkwaardiger kan maken, door mijn nek uit te steken. Ik geloof in alle andere activisten in de wereld die strijden voor vrijheid, gelijkheid en inclusiviteit. Dat kunnen mensen zijn die letterlijk op de barricaden staan. Maar ook mensen die ervoor zorgen dat anderen die barricaden kunnen beklimmen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de bedrijven die de Amsterdamse Pride mede mogelijk maken. Maar ook de protestantse kerk die al jaren de Gay Pride Kerkdienst faciliteert. Of zoals ik een maand geleden meemaakte, de mensen die voor de Verenigde Naties werken. Wat een uithoudingsvermogen. Die praten en praten en praten tot ze een ons wegen. Ieder gesprek kan een bom schelen.
En ik geloof van harte.
In de liefde.
De liefde van de ene mens voor de ander. De tot de dood ons scheidt liefde, de platonische liefde, de hoofse liefde, de lustige liefde, de liefde voor één nacht, de liefde voor meer mensen tegelijk.
De liefde voor de plek waar je je thuis voelt. De liefde voor dat wat je met je handen kunt aanraken.
Ik geloof in de liefde die je kunt zien, ruiken en voelen.
Ik geloof, denk ik, bovenal in knuffels, in aanraking, in elkaar vasthouden.
Om tot slot terug te gaan naar Jezus. Hij zei: “Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.”
Maar geloof me, zalig zijn zij, die zelf nadenken, hun gezond verstand gebruiken, verantwoordelijkheid nemen voor hun doen en laten en trots zijn op hetgeen ze presteren. Niet onfeilbaar, maar integer en vrij. Die oprecht de gulden leefregel van de naastenliefde nastreven en anderen behandelen zoals zij behandeld willen worden. Dat ze daarnaast al dan niet in een god geloven, dat dondert er niet toe J.
En bovenal gezegend zijn zij, die daarbij durven dromen, want zonder dromen, valt er niets meer te geloven.
Alle liedjes van de dienst met De Rappende Meiden, Jeroen Zijlstra, Paul Tijink, Angelique van Hest, het Dominicuskoor o.l.v. Leenke Boxer beluister je hier.
Preek van de Leek 29 november 2015 – tekst Irene Hemelaar