Vanmiddag lazen Carolien Gehrels, Vera Bergkamp, Dolly Bellefleur en ik voor aan de kleintjes bij ’t Mandje. Geheel in traditie met vorig jaar, schreef ik speciaal een verhaaltje voor de gelegenheid. Waar is ’t Mandje?
Kennen jullie dat? Dat je soms heel boos en verdrietig kunt zijn? En dat je eigenlijk niet zo goed weet waarom? Wel, Koningin Bet van het koninginnerijk aan de Zeedijk was al dagen uit haar hum. Ze was kortaf en snauwerig tegen iedereen die haar vroeg wat er aan de hand was. Bet wist dat ze niet aardig deed, maar ze wist zelf eigenlijk ook niet goed waarom ze zo bozig was. Het was gewoon zo. En daar werd ze nog bozer van. ‘Potverdriedubbeltjes’, stampvoette ze door de kamer. ‘Weet je wat, ik loop gewoon weg!’
Dus op een goede wintermorgen, het was in de dagen voor kerst, trok ze haar stoere leren jack aan, smeerde boterhammen voor een week, en sprong op haar motorfiets. Ze liet een briefje achter met de boodschap dat niemand zich zorgen hoefde te maken en dat ze snel weer terug zou komen.
En daar ging ze. Waar zou ze eens naartoe rijden? Naar het Noorden, besloot ze. Op haar grote motorfiets crosste ze door weer en wind. Eerst Amsterdam uit, toen Nederland uit, via Duitsland, Denemarken ver naar het hoge hoge Noorden.
De reis was lang. En het werd steeds kouder. En omdat het kouder werd, lag er overal sneeuw op de weg, en moest ze goed oppassen dat ze niet zou uitglijden met de motorfiets. Al rijdend en naar mate ze verder van huis was, voelde Bet zich steeds minder boos worden. En langzaamaan kreeg ze een beetje heimwee begon ze iedereen te missen. Alle lieve en bijzondere bezoekers van haar café ’t Mandje. Haar zus, haar vriendinnen. En ondanks de kou voelde ze hoe haar hart warm werd als ze aan hen dacht.
Weet je wat, dacht ze, ik maak gewoon rechtsomkeert en als ik dan eenmaal thuis ben, zal ik nooit meer zo boos zijn als ik de laatste tijd ben geweest. Met goede moed ving ze de reis huiswaarts aan. Het landschap waar Bet reed was stil. Uitgestrekte vlakten van sneeuw. En er was bijna niemand anders op de weg. Zo reed ze voorzichtig door. Maar in plaats van dat ze weer de bewoonde wereld in reed, werd het stiller en stiller. En witter en witter.
Potverdrie. Bet was de weg kwijt! En tot overmaat van ramp, wat gebeurde daar? Ondanks haar voorzichtigheid, gleed Bet met motor en al onderuit. Bet had geen schrammetje, maar de motorfiets lag in drie stukken tegen een ijsschots.
Wat moest ze nu doen? Hoe kwam ze ooit weer thuis? Ze besloot te gaan wandelen, maar dat schoot natuurlijk niet op.
Bet kreeg het steeds kouder en werd steeds moeier en verlangde steeds meer naar haar café ’t Mandje? Waar is ’t Mandje nou, vroeg ze zich af. Hoe kom ik nou naar huis? En net toen ze het niet meer zag zitten hoorde ze belletjes in de verte. Wat zou dat nou zijn? Wat denken jullie?
Wat Bet zag, was een slee die door de lucht vloog. De slee werd voortgetrokken door rendieren. En in de slee zat een hele dikke gezellige man in een rood pak met heleboel cadeautjes om zich heen.
Bet was verbaasd door wat ze zag, maar slim genoeg om de slee na te roepen “Meneer, meneer”, riep ze. “Meneer, ik ben de weg kwijt”.
De kerstman, want dat was die gezellige meneer natuurlijk, hoorde Bets geroep en zette de slede zachtjes op de sneeuw neer. Bet en de kerstman gaven elkaar een hand.
– Wat is er gebeurd?
– Ik ben de weg kwijt. Ik wil terug naar ’t Mandje in Amsterdam in Nederland.
– Nou, zei de Kerstman, dat komt goed uit, want ik ben net op weg naar Amsterdam. Spring maar aan boord.
En zo kwam het dat Bet in een zucht vliegensvlug terugkeerde naar haar eigen Amsterdam, want de kerstman wist natuurlijk gewoon de weg en zijn slee gaat wel met duizend kilometer per uur door de lucht. Midden in de nacht kwamen ze aan bij ’t Mandje. De kerstman zette Bet midden in de nacht zachtjes voor de deur af. En hij gaf haar allemaal lekkers om uit te delen aan de kinderen uit haar koninginnerijk.
En Bet? Bet was zielsgelukkig weer thuis te zijn. En nam zich voor eens en altijd voor om nooit meer zomaar om niets boos te worden.